Het venijn zit in de start

15 nov 2022

Hoe starten tegen de stroom in zorgde voor de noodzakelijke doorbraak: de oprichting van de afdeling voor Acute Opname en Herstel (AOH).

Waarom kan zelfs de introductie van een overduidelijk goed idee zo ontzettend ingewikkeld zijn? Vraagt het om lef, en wat is dat dan? Kunnen we manieren ontdekken waarin we slim slalommen om alle hobbels en systeemgrenzen? Een manier waarin we, zonder de vaart te verliezen, ons kunnen laten leiden door praktijkervaringen, met het vertrouwen dat bij succes het systeem volgt? Is een geslaagd experiment een paradox?


Vragen die zich aandienen bij mij als projectleider bij de oprichting van de afdeling voor Acute Opname en Herstel (AOH) van IJsselheem, in de Isala klinieken. Eén van de nieuwe doelgroepen van vandaag zijn de kwetsbare ouderen die vanuit een acute zorgvraag behoefte hebben aan een tijdelijke opname, gericht op herstel. Op de afdeling voor Acute Opname en Herstel wordt deze groep geholpen. Het is een gezamenlijk initiatief van VVT zorgaanbieder IJsselheem en het Isala ziekenhuis. De AOH is een nieuwe oplossing die in samenwerking gerealiseerd wordt, maar waarbij het stelsel en de systematiek eerder hinderde dan hielp. Met de optimistische veranderaanpak: “we beginnen gewoon” ontstond een nieuwe werkelijkheid waarin samen de oplossing voor knelpunten werden ontdekt.

 

Een afdeling voor acute opname en herstelzorg

Ouderenzorgaanbieder IJsselheem heeft een afdeling voor Acute Opname en Herstel (AOH) van ouderen in het ziekenhuis van Isala klinieken. Het is gevestigd op de revalidatieafdeling van IJsselheem in Isala. De AOH is voor patiënten die binnen 2 weken met een kortdurend, intensief en multidisciplinair revalidatietraject weer naar huis kunnen. Momenteel wordt gewerkt met 5 bedden op de afdeling, met de bedoeling om bij gebleken succes en gezonde financiële afspraken met de zorgverzekeraar en ziekenhuis, op te schalen naar 15 bedden.

 

Het initiatief sluit aan bij de landelijke trend om mensen langer thuis te laten wonen. Het zorgt voor het verplaatsen van deze patiëntgroep uit het ziekenhuis, zo snel mogelijk terug naar huis: een schoolvoorbeeld van de juiste zorg op de juiste plaats en van transitie van zorg in ons stelsel.

We willen het allemaal: het langer thuis wonen, het verplaatsen van zorg uit het ziekenhuis en het aanbieden van ambulante gespecialiseerde revalidatiezorg. Het sluit naadloos aan bij de strategie van het ziekenhuis, de VVT zorgaanbieder, het zorgkantoor en de zorgverzekeraar in deze regio. Ondanks deze eenstemmigheid, blijkt het niet eenvoudig en niet alleen in deze casus: op 29 maart 2022 verscheen een artikel in het Medisch Contact (zie 1.) over de onmogelijkheden van gespecialiseerde ambulante revalidatiezorg, en de moeite die het kost om dit kostendekkend aan te bieden door de reistijd die dat met zich meebrengt voor behandelaren.


Het is gedeeltelijk dezelfde doelgroep als de AOH; sterker nog, de AOH biedt een waardevolle aanvulling op deze ambulante revalidatie. Voor goede zorguitkomsten is tijdig en intensief starten met revalidatie nodig, precies waar de AOH voor is bedoeld.Hierna kan de revalidatie thuis worden voortgezet in een minder intensieve, wellicht ambulante variant. Met de AOH wordt de keten zo georganiseerd dat het goed aansluit op de verschillende fasen van zorgbehoefte van de patiënt.

 

De businesscase

Het blijft bijzonder. De vragen die gesteld worden over de AOH gaan veelal niet over de zorg die wordt geleverd. Eigenlijk staat de waarde ervan nauwelijks ter discussie, hoogstens de verwondering of het echt iets anders is dan nu al gebeurt in het land. De vragen die gesteld worden gaan vooral over de financiering. Is het ELV, is het ELV hoog? Is het GRZ zorg? Moet er een aparte betaaltitel voor komen?

De businesscase is positief, niet verrassend als je bedenkt dat zorg die in een ziekenhuis wordt geleverd vrijwel altijd duurder is dan dezelfde zorg geboden in een verpleeghuis of revalidatie- instelling. In het geval van de AOH scheelt het ongeveer 30% als uitgegaan wordt dat de patiënt maximaal twee weken behandeld wordt op een AOH in plaats van in het ziekenhuis. Dan wordt nog niet meegenomen dat in het ziekenhuis de ligduur waarschijnlijk langer is dan twee weken, en het vervolgtraject zomaar in een andere instelling kan zijn, in plaats van de terugkeer naar huis zoals de AOH beoogt. Het is echter wel intensievere, multidisciplinaire revalidatiezorg dan gebruikelijk in een revalidatie-instelling, waarbij het onzeker is of de vergoeding die ervoor staat toereikend is voor de inzet die wordt geleverd. Dus voor de regio is de businesscase positief, voor het ziekenhuis is de businesscase positief, alleen de extra kosten die de ouderenzorgaanbieder moet maken, lijken onvoldoende gedekt te worden uit de reguliere tarieven. Zoals te verwachten leidt dit tot gesprekken met het zorgkantoor en de zorgverzekeraar over de financiering.

Het zijn allemaal relevante vragen, maar ze leven niet of nauwelijks bij de behandelaren en zorgmedewerkers die vol enthousiasme nieuwe manieren van werken voor deze afdeling met elkaar vormgeven. En gelukkig maar. Het is wel erg beroerd voor de beeldvorming bij de betrokkenen dat een initiatief dat voor hen zo’n overduidelijke meerwaarde heeft, moeizaam van de grond komt, omdat het stelsel en de systematiek hindert.

 

Het dilemma van de financiering

Parallel aan de voorbereidingen van de AOH liep het gesprek met het zorgkantoor en de zorgverzekeraar over de financiering. Het zorgkantoor heeft een dilemma: er is geen ruimte voor budgetuitbreiding en heeft bovendien het beeld dat in de regio ten opzichte van het landelijk gemiddelde al bovenmatig veel revalidatiezorg wordt ingezet. Een beeld wat overigens lastig verder te verdiepen of toetsen blijkt. Tegelijk sluit dit initiatief naadloos aan bij de strategische visie van het zorgkantoor: cliënten langer thuis laten wonen.


Het is ook ziekenhuis verplaatste zorg. Het dilemma van de zorgverzekeraar is dat als deze zorg uit het ziekenhuis wordt gehaald, de vrijgekomen bedden gevuld zullen worden met andere patiënten, waar nu een wachtlijst voor is. Het is alleen een besparing van zorgkosten als het niet gepaard gaat met een productie-uitbreiding op dezelfde bedden in het ziekenhuis. Sterker nog, waarschijnlijk zijn de kosten van de productie uitbreiding per bed hoger dan de kosten die voor de AOH patiëntencategorie worden gemaakt als die in het ziekenhuis liggen.
En zie hier het dilemma, beter voor de patiënt, waardevol voor de medewerker, gunstig voor de BV Nederland, maar lastig te vertalen naar het huidige systeem en systematiek.

 

We zijn gewoon begonnen

Er ontstond een situatie waarin de verzekeraar niet overtuigd was van de meerwaarde en vraagtekens zette bij hoe dit aanbod te vergoeden: zowel in de financieringsstructuur als wat betreft het budgetplafond. En de zorgaanbieder die ermee wilde starten, komt met meer en meer voorbeelden uit eigen land en buitenland als onderbouwing in de gesprekken met de verzekeraar, met ook waardevolle suggesties van zorgverzekeraar om nader te bekijken.

Om dit patroon te doorbreken, zijn we gewoon begonnen. Kleinschalig. Begin dit jaar is de AOH geopend, op 5 bedden. Al doende werd geleerd en ontwikkeld met de werkwijzen, behandeling en, niet onbelangrijk, de triage in samenwerking met de SEH van Isala. Noodzakelijk om de behandeling en triage te kunnen verdiepen en noodzakelijk om de meerwaarde van het idee te onderzoeken.
 
Is dat dan lef? Het gewoon doen om het zo te ontdekken? Voor de projectgroep medewerkers was het de logisch volgende stap, het ziekenhuis werkte graag mee (en liep ook geen risico), behandelaren waren bereid zich extra in te zetten. Alleen de zorgverzekeraar was erop tegen en wilde meer onderbouwing en onderzoek voorafgaand aan de start.


Het is zeker lef, maar daarmee geen blinde gok. Er is klein gestart op een beperkt aantal van de bestaande bedden, voor eigen risico. Het team en de behandelaren waren bereid een stapje extra te zetten, de zorgaanbieder deed zelf de investeringen die erbij kwamen kijken en nam het financieel risico, voor een beperkte periode.
En lef loont: zo ontstond een beter begrip van de doelgroep, triage, verdieping van de werkwijze en beter zicht op het toekomstperspectief: allemaal waardevol. De praktijkervaring gaf ook extra houvast in de gesprekken met alle betrokken partijen over de waarde ervan voor patiënten en medewerkers, en de financieringsrichtingen waaronder het kan vallen.


Het is niet alleen rozengeur en maneschijn. Het hindert om gewoon te beginnen. Het venijn zit in de start, zo is gebleken. De praktijk blijkt taaier dan papier, de triage blijkt van groot belang, zijn er wel genoeg patiënten, zijn het er niet te veel? De relatie met de zorgverzekeraar verdient ook extra aandacht om de verhoudingen gezond en goed te houden. Het helpt dan dat de mensen van de zorgverzekeraar en zorgaanbieder elkaar al langer kennen. Ook het toekennen van transitiemiddelen van ziekenhuisverplaatste zorg voor dit soort nieuwe initiatieven is lastiger als al begonnen is: “Zijn de middelen wel nodig, jullie zijn toch al begonnen?”

De vraag is of de AOH zover gekomen was als die nu is, als niet gewoon begonnen was? En dat is een retorische vraag.

 

En nu?

Het probleem werd kleiner toen in de praktijk bleek dat de geleverde zorg voldoet aan de GRZ-criteria en dat deze in combinatie met de hogere turnover per bed, de businesscase positiever maakte voor de zorgaanbieder. Het is krap, maar wanneer opgeschaald wordt naar meer bedden en de bedbezetting op de AOH hoger wordt, wordt de AOH een afdeling die financieel net zo draait als andere afdelingen.

 

De grootste opgave voor de AOH bleek niet de zorginhoud, maar de financiering en het delen van risico’s te zijn. Het is aan de zorgaanbieders en zorgverzekeraar om de randvoorwaarden te stellen waarin een AOH zich verder kan ontwikkelen om zo invulling te gaan geven aan de gedeelde strategie van zorgaanbieders en zorgverzekeraar om ouderen langer in staat te stellen om thuis te blijven wonen. En daar hebben alle partijen elkaar bij nodig.

 

Voor meer informatie neem contact op met Herre van Kaam.


Gerelateerde links
1. Artikel Medisch Contact 29 maart 2022
Herre van Kaam


Lees meer...

Masterclass voor zorgbestuurders: ‘Besturen en organiseren van digitalisering’

13 jul 2022

Bestuurders noemen digitalisering en ICT een belangrijk onderdeel van het antwoord op de uitdagingen in de zorg. Technologische oplossingen zijn beschikbaar en kunnen waardevol bijdragen. In onze adviespraktijk spreken wij regelmatig met bestuurders over de inzet van digitalisering. Uit die gesprekken blijkt dat bestuurders het belang van digitalisering zien maar tegelijkertijd het lang niet altijd makkelijk vinden die digitalisering ook echt bij te laten dragen.


Vanuit de eigen rol als bestuurder zien zij verschillende oorzaken, zoals:

 

  • Een tekort aan kennis over ICT in de zorg en moeite hebben om zin van onzin te kunnen onderscheiden
  • Het verschil in taal tussen bestuurder, managers, zorgprofessionals en IT-verantwoordelijken
  • Het is lastig sturen op het daadwerkelijk bijdragen van technologie aan de bestuurlijke opgaven en de strategie
  • Als organisatie blijven steken op ‘de basis op orde brengen’ en geen ruimte hebben om IT innovatief in te zetten

 

Het succesvol inzetten van technologie in de zorg is een onderdeel van de bestuurlijke portefeuille geworden en niet enkel een opdracht voor de IT afdeling of innovatielab. Dat leidt tot nieuwe professionaliseringsopgaven voor bestuurders. Zodat zij hun positie en rol kunnen bepalen ten aanzien van digitalisering en deze betekenisvol kunnen invullen.

 

Het professionaliseringsvraagstuk gaat niet persé over het begrijpen van de urgentie (dat begrip is er vaak al) of het ‘aanleren’ van digitaal leiderschap (te hoog over en eerder gevolg dan oorzaak). En de professionalisering gaat in onze ogen ook verder dan het kunnen opstellen en uitdragen van een digitale visie. De professionalisering gaat veel meer om het vraagstuk: wat verandert digitalisering aan mijn rol als bestuurder, hoe vervul ik die rol op een effectieve manier en hoe krijg ik het goed georganiseerd in mijn organisatie en omgeving?

 

Als adviesbureau van de besturing en organisatie van de zorg willen wij in deze behoefte voorzien. Daarom organiseert dev een masterclass ‘besturen en organiseren van digitalisering in de zorg’. De doelen van de masterclass zijn:

  • Opbouwen van kennis over ICT & digitalisering, het speelveld en de architectuur
  • Vergroten van het inzicht in de positie en rol van de bestuurder in relatie tot digitalisering
  • Meer inzicht krijgen in de verbinding tussen de bestuurlijke opgaven en de inzet van technologie
  • Verhogen van het begrip van de veranderopgave voor de organisatie, de zorg en de ICT-afdeling bij de inzet van technologie

 

De masterclass bestaat uit drie bijeenkomsten van elk vier uur. Data en tijden worden in onderling overleg vastgesteld. De groep zal bestaan uit 8-10 bestuurders in de zorg. Er is voldoende ruimte om eigen casuïstiek in te brengen. Het programma en de contactgegevens kunt u terugvinden in de brochure.

 

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Steven Seyffert.


Documenten
Brochure masterclass besturen en organiseren van digitalisering in de zorg

Gerelateerde links
Steven Seyffert


Lees meer...

Interview Zorgvisie

3 mrt 2022

Een bestuursteam van een ziekenhuis blijft gemiddeld 2,9 jaar in ongewijzigde vorm zitten. In alle ziekenhuizen wisselen gemiddeld zo’n 51 bestuurders per jaar van instelling. De voorbereiding daarop kan beter: veel toezichthouders en bestuurders laten zich nu nog overvallen.


Carina van Aartsen van Zorgvisie interviewde Hanneke Beijer, Hemmo Huijsmans en Guus de Vries over de recent verschenen Paper Wisselen van de wacht.

U treft het interview hieronder aan.

 

 


Documenten
Interview-Ziekenhuisbesturen steeds groter, bestuurders sneller weg-Zorgvisie 1 maart 2022

Gerelateerde links
Paper Wisselen van de wacht

Lees meer

Loondienst noodzakelijk voor bestuurbaarheid ziekenhuis?

16 dec 2021

Het coalitieakkoord 'Omkijken naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst' borduurt voort op een geluid dat al lange tijd hoorbaar was; 'ziekenhuizen zijn slecht bestuurbaar doordat medisch specialisten zich als vrijgevestigd ondernemers onttrekken aan het gezag van het bestuur van het ziekenhuis'. De vraag is in hoeverre loondienst een oplossing biedt.


Een effectieve therapie begint bij een goede diagnose. Als we spreken over bestuurbaarheid, wij spreken graag over 'bestuurskracht', van het ziekenhuis dan gaat het in essentie om gelijkgerichtheid. Als sinds 2015 pleiten wij voor gelijkgerichtheid op drie B's: Beleid, Bestuur en Belangen (1).


In een professionele bureaucratie, zoals in 1985 al zeer treffend door Mintzberg beschreven, hebben professionals een hoge mate van autonomie in de uitoefening van hun professie. Kaders en richtlijnen komen in belangrijke mate vanuit hun eigen, professionele beroepsgroep zoals de wetenschappelijke vereniging. De eerste uitdaging is dus om professionals te verbinden aan het beleid, de ambities en doelen van het ziekenhuis.


In het verlengde hiervan ligt de gelijkgerichtheid in belangen. In het coalitieakkoord wordt expliciet gesproken over financiële prikkels. Als we ons hiertoe beperken, in onze ogen zijn er overigens veel meer belangen die richting geven aan het gedrag van dokters, dan is het zaak dat er een koppeling gemaakt wordt tussen het voorgestane beleid en 'prikkels' die richting geven aan het gedrag en de keuzes van dokters in de patiëntenzorg. Dan hebben we het over de individuele patiëntenzorg, maar vooral ook (de ontwikkeling van) beleid voor patiëntengroepen.

 

Hierbij is het tenslotte goed om te weten: 'Doctors want to be led bij doctors' (2) . De acceptatie van beleid(skeuzes) is vele malen groter als deze (mede) gemaakt en gesteund worden door medisch bestuurders. Liefst medici die naast hun bestuurlijke werk ook nog als medicus (en collega) actief zijn in de dagelijkse praktijk. Met gelijkgerichtheid in bestuur refereren wij daarom aan de gezamenlijkheid die nodig is tussen de raad van bestuur van het ziekenhuis, en het bestuur van het medische gremium waarin dokters zich hebben georganiseerd. Soms is dat één medisch collectief (bijvoorbeeld een combi-coöperatie), soms zijn dit meerdere gremia (VMSD, MSD en VMS).

Met een loondienstverband wordt niet per definitie meer gelijkgerichtheid gecreëerd op deze drie B's. Vanuit traditioneel hiërarchisch (machts)denken kan dit logisch lijken. Vanuit het gegeven dat een ziekenhuis een professionele organisatie is waarin dokters per definitie een bijzondere positie innemen (cultureel, professioneel, wettelijk) is dat echter verre van vanzelfsprekend.


Wat dan wel?

 

Redenerend vanuit het belang om gelijkgerichtheid te creëren op de drie B's (Beleid, Belangen en Bestuur) zien wij twee belangrijke succesfactoren.


De eerste is dat de medische staf zich weet te organiseren als een sterk, coherent collectief met een professioneel bestuur. De versnippering in 2015, waarbij in veel ziekenhuizen naast de VMS een MSB en een VMSD zijn ontstaan, heeft de bestuurskracht van de medische staf sterk ondermijnd. Onduidelijkheid (wat ligt waar), inefficiency, stroperigheid en zelfs conflicten liggen daarbij op de loer. In veel ziekenhuizen wordt momenteel gelukkig gewerkt aan een hergroepering van alle medici, dienstverband of vrije vestiging, in één medisch collectief met een sterk, professioneel bestuur.


Dit medisch collectief is een eerste stap. De tweede, en noodzakelijke, stap is om een sterke bestuurlijke verbinding te maken tussen dit medisch bestuur en de raad van bestuur van het ziekenhuis. Hier moet een intensieve bestuurlijke samenwerking komen waarbij beide besturen gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor de besturing van het integrale ziekenhuis. Daarmee bedoelen wij de ziekenhuisorganisatie èn de medische staf. We hebben het dan over een vorm van co-bestuur (3). Dit co-bestuur is essentieel om gelijkgericht, gezamenlijk op te trekken in de ontwikkeling èn de uitvoering van beleid.

 

Ziekenhuizen als het Amphia en Zuyderland laten zien dat op deze wijze bestuurskracht is te ontwikkelen; bestuurskracht die zal bijdragen aan de realisatie van de maatschappelijke opgaven en uitdagingen die liggen op het gebied van zorgtransformatie. En daar is het uiteindelijk toch om te doen.

 

(1) Bestuurskracht van het MSB. Bureaupublicatie dev, 2018

(2) Most Doctors Have Little or No Management Training, and That’s a Problem. J. Perry e.a., december 2017

(3) Co-bestuur in het ziekenhuis. Een pas de deux. H. Huijsmans. Bureaupublicatie dev, 2020

 

Voor meer informatie neem contact op met Hemmo Huijsmans.


Gerelateerde links
Hemmo Huijsmans
Publicatie Bestuurskracht van het MSB
Publicatie Co-bestuur in het ziekenhuis


Lees meer...

Adviseurs dev organisatieadviseurs en Vreelandgroep werken samen

15 dec 2021

Bestuurders, managers en professionals in de zorg worden, misschien wel meer dan ooit, uitgedaagd om de zorg toegankelijk, betaalbaar en werkbaar te houden. Daaruit volgen complexe bestuurlijke en veranderkundige vraagstukken.

De adviseurs van de Vreelandgroep en dev organisatieadviseurs delen de ambitie om hieraan een relevante bijdrage te leveren. Om die ambitie kracht bij te zetten, gaan we vanaf 2022 een samenwerking aan.


Zoals we afgelopen decennia gedaan hebben, willen wij vanuit onze ruime ervaring en expertise samen met onze opdrachtgevers, werken aan goed georganiseerde en bestuurde zorg. Met hen willen wij zorgorganisaties en -netwerken verder brengen en het professionals mogelijk maken om met plezier en voldoening, kwalitatief goede en doelmatige zorg te leveren aan hun cliënten en patiënten.


Lees meer

Management in vorm!

14 dec 2021

In onze adviespraktijk horen wij bestuurders zich met enige regelmaat kritisch uitlaten over het managementteam en/of individuele managers. “Ze hebben te weinig focus op de opgave van de organisatie, nemen onvoldoende eigenaarschap, zijn teveel brandjes aan het blussen, denken niet buiten de eigen divisie”. Dat zijn veelgehoorde geluiden. Maar de andere kant horen we ook. Dat bestuurders te snel ingrijpen, te weinig autonomie toestaan of juist (lastige) bestuurlijke kwesties bij managers neerleggen.


Wij zien deze geluiden als symptomen van ‘niemand in zijn rol, niemand in zijn kracht’. Een situatie die soms een ‘erfenis’ is van een vorig bestuur maar soms ook jarenlang is gegroeid als resultaat van de wisselwerking tussen het handelen van bestuurders en van managers. Onderlinge patronen zijn ingesleten, zoals bijvoorbeeld:

Afbeelding RvB   Mgt

Noblesse oblige: de raad van bestuur aan zet

Vanuit de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van besturing, is het aan de raad van bestuur om het patroon te doorbreken, een eerste stap te zetten. Waarbij we de ‘eenvoudige oplossingen’ zoals het vervangen van managers, reorganiseren of tolereren van de ontstane situatie vaak niet zien werken. Dat zien wij als symptoombestrijding; het zijn interventies die geen of weinig effect hebben op de balans in het systeem.

 

“Voor elk ingewikkeld probleem bestaat een eenvoudige oplossing. En die is fout.”
(Umberto Eco)

 

Wat kan de ‘raad van bestuur aan zet’ wel doen om het management in vorm en in positie te krijgen of houden? Wij pleiten voor een zorgvuldige diagnose als eerste stap, langs de lijnen van onderstaand figuur.

Afbeelding Analysekader

 Aspecten om te diagnosticeren:

 

  1. Doel en toegevoegde waarde van de (management)functie
    Dit betreft het wederzijds expliciteren van doel en toegevoegde waarde van de functie en het daarop (her)contracteren, zowel formeel als mentaal. En het daaraan verbinden van verwachtingen van gedrag en resultaten om teleurstellingen op voorhand te voorkomen.
  2. Positionering
    Dit betekent dat de manager de goede plek in de organisatie moet kunnen innemen om de verwachte resultaten te kunnen beïnvloeden. Denk aan voldoende mandaat in de verticale en horizontale lijn en ten opzichte van stafdiensten, een realistische span of control, de juiste overlegstructuren en netwerken etc. Positionering is ook voldoende vertrouwen en ‘rugdekking’ van de raad van bestuur, op basis van de wederzijdse contractering.
  3. Beschikbaarheid benodigde middelen
    Zoals voldoende informatie, budget, personeel, voorzieningen. Maar ook ruimte voor reflectie en onderling overleg.
  4. De juiste managerial competenties
    Willen de managers het gewenste gedrag vertonen dan zijn intrinsieke motivatie en externe prikkels op peil. De vraag is in hoeverre deze beïnvloedbaar zijn en managers zich eraan gecommitteerd hebben.
    Een andere invalshoek is of ze het ook kunnen (bij aanname of later getest), of zij beschikken over voldoende kennis en vaardigheden en in hoeverre deze ontwikkelbaar zijn.
  5. Last but not least: hoe sturen wij als raad van bestuur op deze zaken?
    Bestuurders gaan bij zichzelf na welke (grote) invloed zij zelf, met hun gedrag, hebben op het gedrag van de managers. Door de directe aansturing van individu en collectief (op basis van onderlinge gelijkwaardigheid), maar ook indirect door voorbeeldgedrag en het scheppen van de benodigde randvoorwaarden.

 

Voorbeelden van inconsistenties

Ieder zal zich vanuit eigen ervaring een beeld kunnen vormen bij de mate waarin de praktijk strookt met de geschetste vijf aspecten voor het in positie brengen van managers. Hieronder een aantal regelmatig gehoorde inconsistenties.

  • Er wordt van managers verwacht dat zij mede verantwoordelijkheid nemen voor organisatiebrede resultaten, daartoe als team samenwerken en elkaar helpen/corrigeren maar:
    - zij worden in de voortgangsgesprekken vooral aangesproken op het resultaat van hun eigen onderdeel, of
    - hun specifieke rol en bijdrage is onvoldoende expliciet, ook in het samenspel met RvB en ondersteuning.
  • Managers zijn integraal verantwoordelijk, maar worden (of voelen zich) gestuurd of gecorrigeerd door stafmanagers (F&I, HR).
  • Managers worden gepasseerd door bypasses (van medewerkers, vakgroepen, andere managers) naar RvB.
  • Er is een wijziging in de klus/opgave van het management, maar managers zijn daar onvoldoende op ge(her)contracteerd en er ontstaan discrepanties met zijn/haar competenties (willen en/of kunnen).

 

Het goede gesprek

Op de analyse volgt een zorgvuldig proces met ‘het goede gesprek’ als belangrijkste interventie. Met het management als collectief als het kan en met individuele managers als het moet. In een goed gesprek zijn een lerend, (zelf)kritisch klimaat en eigenaarschap bij alle betrokkenen herkenbaar; “we creëren met elkaar de huidige situatie, dus we kunnen met elkaar ook de wenselijke situatie creëren”.
Helpend zijn ook het goed afstemmen van wederzijdse verwachtingen op basis van concrete casuïstiek, het systematisch ‘afpellen’ van wat nodig is om tot het gewenste gedrag te komen en het in beeld brengen van de (schadelijke) patronen die doorbroken moeten worden. Neem hiervoor de tijd en ruimte, de oogst is het zaaien waard.

 

Voor meer informatie neem contact op met Maartje Op de Coul en Hemmo Huijsmans.


Gerelateerde links
Maartje Op de Coul
Hemmo Huijsmans


Lees meer...

Inschrijven nieuwsbrief